Nederland nu op 7e plaats WEF Global Competiveness Index
Met spanning werd uitgekeken naar het jaarlijkse Global Competitiveness Index rapport van het World Economic Forum. Op welke plek zou Nederland staan? Nog steeds op plek 8? Het antwoord is bekend, we zijn één plaats gestegen naar plaats 7.
Gefeliciteerd!
Maar waarmee precies? Waarom moeten we hiermee blij zijn? Het gaat toch om winnen, de eerste plaats telt alleen toch maar? Er staan zes landen boven ons.
Het GCI rapport geeft een overzicht van het concurrentievermogen van (bijna) alle landen, van groot tot klein en van arm tot rijk. Het geeft een inkijk hoe goed (of hoe slecht) wij het in Nederland qua concurrerend vermogen voor elkaar hebben ten opzichte van bijvoorbeeld de VS, China en India. Dit natuurlijk alles op basis van het model dat in het rapport wordt gehanteerd. En dan blijkt dat Nederland het toch nog niet zo slecht doet. Een collega van mij voegde hieraan de opmerking toe “voor zo’n klein landje”. Maar dat is relatief, de top 4 landen hebben allemaal minder inwoners dan Nederland. Het aantal inwoners is dus maar gedeeltelijk van belang (China en India staan op de 26e en 56e plaats).
Een high level overview
Alhoewel het rapport best interessant is om te lezen (en als naslagwerk), is het voor veel mensen niet iets wat makkelijk ter hand wordt genomen. De meer dan 500 pagina’s helpen hier ook niet bij. Het grootste gedeelte bestaat trouwens uit de scores en overzichten per land en per categorie. De analyse en uitleg van de resultaten zijn beperkt tot de +/- eerste 75 pagina’s.
Het is niet de bedoeling om het rapport en de onderzoeksmethodiek uitgebreid te bespreken, dat zou een veel te lang artikel opleveren. Ik kijk hier wat nou de essentie is van het verhaal is en hoe blij we moeten zijn met onze 7e plek.
Wat is het World Economic Forum (WEF)?
Het WEF is een onafhankelijke internationale organisatie die als doel heeft ‘de wereld te verbeteren’ (improving the state of the world). Het meest bekende evenement is de jaarlijkse Davos bijeenkomst in januari waar de top van het bedrijfsleven, de academische wereld en de politiek bijeenkomt om te praten, te luisteren en te netwerken. Om in Davos te mogen zijn moet je worden uitgenodigd door het WEF.
Een andere belangrijke activiteit is het jaarlijkse Global Competitiveness Report, dat inzicht geeft in de concurrentie positie van landen. In Nederland wordt door de Rotterdam School of Management een bijdrage geleverd aan dit jaarlijkse onderzoek.
Waarom vinden we dit belangrijk?
In het algemeen geldt ‘meten = weten’. Indertijd is door het Innovatieplatform is een doelstelling geformuleerd om weer in de top 5 te komen van de Global Competitiveness Index, een positie die we aan het begin van deze eeuw hadden. Ook Maxime Verhagen, minister van EL&I, streeft dit doel van een top 5 positie na.
De GCI is trouwens niet het enige onderzoek naar innovatie en concurrerend vermogen . De Innovation Union Scoreboard geeft ook een vergelijkend overzicht van de innovatiecapaciteit van de 27 lidstaten van de EU. Nederland is daar in de GCI in plaats van een topspeler een volger op het gebied van innovatie, met een score boven het Europese gemiddelde.
Hoe bepaal je de concurrentiepositie?
Het rapport wordt, zoals veel van dit soort rapporten, opgesteld op basis van zowel harde kwantitatieve data (zoals bijvoorbeeld het aantal studenten in het hoger onderwijs) als de mening van respondenten aan de enquête.
In totaal zijn er twaalf zogenaamde categorieën, zoals je kunt zien in het Nederlandse spindiagram hieronder. Tegelijk zie je in deze figuur dat Nederland in de meeste gevallen boven het gemiddelde van de innotatiegedreven landen scoort. Er zijn drie categorieën waar we heel dicht bij het gemiddelde liggen: macro-economische ontwikkeling. arbeidsmarkt en financiële marktontwikkeling. Ieder van deze categorieën bestaat weer uit een aantal onderliggende factoren en het gaat te ver om dit hier allemaal te bespreken, maar bijvoorbeeld in de arbeidsmarkt zijn (gebrek aan) loonflexibiliteit, rigiditeit van de arbeidsmarkt en kosten van aannemen en ontslaan een verklaring voor de lage score.
Dit komt ook naar voren in de antwoorden van de respondenten aan de enquete op de vraag welke van de 15 factoren het meest problematisch zijn voor het doen van zaken in Nederland (zie figuur hieronder).
Deze twaalf categorieën worden gebundeld naar drie hoofdgroepen:
- Basic requirements
- Efficiency enhancers
- Innovation & Sophistication factors
Afhankelijk van de mate van ontwikkeling van een land (in het spindiagram aangegeven als Stage of Development) verandert het gewicht waarmee de diverse scores meetellen. Voor landen die Innovation Driven zijn, is de verhouding 20:50:30. Dit levert de uiteindelijke score op, voor Nederland is dit 5.41 hetgeen de 7e plek oplevert (van in totaal 142 landen).
Een dubbeltje op zijn kant?
De scores liggen dicht bij elkaar, Duitsland (nummer 6) heeft ook een score van 5.41 terwijl Denemarken (8) en Japan (9) een score hebben van 5.40. Houdt dat in dat Nederland volgend jaar zo maar 2 posities kan verschuiven zonder dat er eigenlijk iets gebeurt?. Uit navraag bij een van de samenstellers, Prof. Volberda van Rotterdam School of Management, blijkt dat de scores wel dichtbij elkaar liggen maar toch significant verschillend zijn.
Daarnaast is er nog de vraag, om Louis van Gaal maar eens te parafraseren, “zijn wij nou zo goed, of de anderen zo slecht?”. Het kan zijn dat we het eenvoudigweg minder slecht doen dan de rest. Is dat relevant? Vanuit het resultaat gezien niet, het gaat tenslotte op de relatieve positionering. Maar hou wel in de gaten dat het komt doordat we het minder slecht doen in plaats van beter.
Google heeft trouwens op een prachtige interactieve manier de data uit het rapport gevisualiseerd.
Ons rapport
We krijgen een aardig, zij het niet overdreven, rapport van het WEF.
The Netherlands improves one rank to 7th this year, reflecting a modest strengthening of its institutional framework as well as the efficiency and stability of its financial markets. Overall, Dutch businesses are highly sophisticated (5th) and innovative (12th), and the country is rapidly and aggressively harnessing new technologies for productivity improvements (5th). Its excellent educational system (8th in the two related categories) and efficient markets—especially its goods market (9th)—are highly supportive of business activity. And although the country registered a fiscal deficit in 2010 (5.18 percent of GDP), its macroeconomic environment is more stable than that of a number of other advanced economies (36th). Last but not least, the quality of its infrastructure is among the best in the world, reflecting excellent facilities for maritime, railroad, and air transport, ranked 2nd, 6th, and 5th, respectively.
Gemengde signalen
Wat ik moeilijk vindt om te rijmen zijn de gemengde signalen die we krijgen. We zijn volgens het rapport ‘highly sophisticated and innovative’ en hebben een ‘excellent educational system”. Aan de andere kant hoor je en lees je tegelijk ook anders. We besteden volgens SER voorzitter Rinnooy Kan (foto) te weinig aan innovatie. Het CPB meldde onlangs dat de daling van de kwaliteit van het onderwijssysteem de economie schaadt.
Dat lijkt in tegenspraak. Ik ben me aan het afvragen hoe je dit nu moet uitleggen. Het zou kunnen zijn dat het ligt aan de metingen, met name aan wat wordt gemeten. Als fictief en simpel voorbeeld : het aantal mensen dat aan een school begint en het aantal mensen dat deze afmaakt kan verschillen. Daarnaast kan het zijn dat we gewoon niet tevreden zijn met de resultaten en vinden dat het beter kan en daarom pleiten voor beter onderwijs en meer R&D-bestedingen.
Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat het ook aan de afzender van het geluid ligt, die er een belang bij heeft om een resultaat op een bepaalde manier te verkondigen.
Als laatste zou kunnen zijn dat het alleen maar lijkt dat het tegenstrijdig is en het in werkelijkheid niet zo is.
Meer innovatie door ‘sociale innovatie’
Een ander onderzoek van Prof. Volberda van INSCOPE/ RSM gaat over ‘sociale innovatie’ (binnenkort hierover een volgend artikel). Sociale innovatie is het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden (dynamisch managen), het hanteren van nieuwe organisatievormen (flexibel organiseren) en het realiseren van hoogwaardige arbeidsrelaties (slimmer werken) met als doel om het concurrentievermogen en de productiviteit te vergroten.
Een van de meest opvallende uitkomsten van het onderzoek is dat bedrijven die aan ‘sociale innovatie doen een hogere innovatiteit en productiviteit hebben dan bedrijven die dat niet doen. Het innovatiesucces is slechts voor 25% toe te schrijven aan technologisch determinanten (zoals technische kennis en investeringen in innovatie en R&D) en maar liefst voor 75% aan sociale innovatie, zeg maar de randvoorwaarden voor innovatie.
Dat houdt dus in dat we de effectiviteit van innovatie kunnen vergroten door de randvoorwaarden te verbeteren, niet alleen maar door meer geld te besteden aan R&D en innovatie zelf. Volgens Volkberda moeten we trouwens beide doen, zowel het verhogen van de directe investeringen als het verbeteren van het bedrijfsinnovatieklimaat (‘sociale innovatie’).
Wat is de 7e plaats waard?
In denk dat ik met zekerheid kan zeggen dat de ranking van Oranje als 1e op de FIFA-ranking bekender is dan de 7e plek op de GCI-ranking. Beide plekken zijn trouwens zowel absoluut als relatief. Relatief in de zin dat bijvoorbeeld de 1e plaats niet betekent dat we volgend jaar Europees voetbalkampioen worden. Ook het inhalen van de VS wil niet zeggen dat we opeens innovatiever en concurrender zijn dan de VS. Apple en Microsoft blijven Amerikaanse bedrijven en Harvard, Princeton en MIT blijven topinstituten.
De waarde is er met name voor beleidsmakers en politici die hier een ijkpunt voor hun strategie in vinden. Het hebben van een doel helpt ons te focussen. Het geeft een ambitie weer, maar een positie in de top 5 is minder van belang dan het daadwerkelijk verbeteren van innovatie en concurrentievermogen. Pas daar worden we echt allemaal wijzer van.